Isaiah 31

Wee over hulp zoeken bij Egypte

In dit hoofdstuk geeft de HEERE onderwijs aan het overblijfsel van Israël dat overgebleven is na de slachting door de Assyriërs (Zc 13:8-9). Dat derde overgebleven deel moet nu als goud of zilver (Ml 3:3) worden gelouterd. Daartoe moeten zij hun nationale zonden – de verwerping van Christus en het accepteren van de antichrist (Jh 5:43) – belijden en veroordelen.

In Jesaja 7 wordt Achaz bedreigd door Syrië en Efraïm. Achaz vertrouwt echter op Assyrië en niet op de HEERE. Nu er dreiging komt van Assyrië, stelt Juda zijn vertrouwen op Egypte en niet op de HEERE. Tijdens de inval van Assyrië vlucht een deel van het ongelovige volk naar Egypte. Zo zal het ook in de toekomst gebeuren. In die tijd zullen de Joden hun vertrouwen stellen op de antichrist en de militaire macht van Europa, het herstelde Romeinse rijk, en niet op de HEERE. Het gelovig overblijfsel zal als de kern van het nieuwe Israël van God belijden dat het vertrouwen op de mens ijdel, tevergeefs, zinloos is.

De neiging om zijn hoop op de wereld te vestigen is diepgeworteld in het hart van de mens. Daarom komt in dit korte hoofdstuk een herhaling van de waarschuwing daartegen, voorafgegaan door een krachtig “wee”. Opnieuw spreekt Jesaja het “wee” uit over hen die bij Egypte hulp zoeken vanwege hun paarden, strijdwagens en ruiters in plaats van bij de HEERE (Js 31:1; vgl. Dt 17:16). Vertrouwen op paarden stelt altijd een vals vertrouwen voor (Ps 20:8). God beoordeelt die weg als een “afdalen”. De weg van God af is altijd naar beneden.

Deze verzen worden dan ook geschreven als een klaaglied over iemand die een neergaande weg gaat. God beoordeelt deze personen als mensen “die afdalen”. Ze dalen niet alleen letterlijk af, maar ook in moreel opzicht. “Hun die afdalen” is in het Hebreeuws één zelfstandig naamwoord. Het duidt aan dat het niet een eenmalige daad van afdalen is, maar dat het gaat om mensen die gewend zijn af te dalen, van wie het vertrouwen niet op God gericht is, maar op de mens.

Dit kenmerkt de christenheid vandaag. God is voor veel christenen niet meer dan een woord. Wie op zo’n niet-tastbaar ‘woord’ vertrouwen, zijn in hun ogen mensen die hun ogen voor de werkelijkheid sluiten. Het is natuurlijk net andersom. Als een christen vandaag weer aansluiting bij de wereld zoekt in plaats van in afhankelijkheid van God te leven, doet hij daarmee de Naam van de Heer oneer aan, Die hem uit de wereld heeft verlost en voor Zichzelf heeft gekocht.

Zij mogen dan menen met wijsheid – Egypte symboliseert de wijsheid van de wereld – te handelen, maar, zo klinkt het met een ondertoon van sarcasme, de HEERE is ook wijs (Js 31:2). Zijn wijsheid komt tot uiting in het oordeel over Egypte (Js 30:14) en over hen die de kracht van Egypte groter achten dan Zijn kracht. In Js 31:3 spreekt de profeet over de Egyptenaren als “mensen” die schepselen zijn tegenover de volheid van de kracht van God, hun Schepper. Hij spreekt van hun paarden als “vlees” in tegenstelling tot “geest” waarmee geestelijke machten zijn bedoeld. Met de geest die de mens bezit – een dier heeft geen geest –, kan hij met God in verbinding komen.

“De helper [Egypte] en wie geholpen wordt [Juda], zullen beiden door het oordeel van de HEERE struikelen, neervallen en omkomen. In de eindtijd zal dit gebeuren met het verenigd Europa en het afvallige Israël dat van Europa zijn hulp verwacht. Hetzelfde geldt voor Egypte waar het afvallige Israël zijn toevlucht zal zoeken tijdens de inval van de Assyriërs.

Vaak vertrouwen ook christenen op hulpmiddelen die hun door de wereld en het vlees worden aangeboden. Voorbeelden zijn gemeenten die worden geleid volgens beginselen die in de zakenwereld worden gebruikt in plaats van dat men bij Gods Woord te rade gaat. Ook zien we dat zij die ten einde raad zijn, met psychotherapeutische middelen worden vertroost, zonder dat er plaats is voor de Heer en de Zijnen. In de prediking van het evangelie worden menselijke reclamemethoden gebruikt om ongelovigen over te halen om christen te worden in plaats van dat Gods Woord met kracht door de Geest wordt gepredikt.

De zekere bescherming

Jesaja laat het gelovig overblijfsel weten Wie de HEERE voor hén is. Voor hen is Hij als een leeuw, “de Leeuw uit de stam van Juda” (Op 5:5), die over zijn prooi waakt. Een hongerige leeuw laat zich zijn prooi niet ontroven door wie dan ook en ongeacht hun aantal (Js 31:4; vgl. Jh 10:28-30). Zo laat de HEERE Zich Jeruzalem niet ontroven, maar daalt uit de hemel neer om haar te beschermen.

Dit is een van de duidelijkste teksten in het Oude Testament over de komst van de Heer Jezus naar de aarde (vgl. Zc 14:4). Het gaat hier om Zijn verschijning om Israël te redden en daarmee de beloften aan Abraham, Izak en Jakob te vervullen. We moeten deze verschijning wel onderscheiden van Zijn komst om de gelovigen thuis te halen (1Th 4:14-18).

De HEERE is niet onder de indruk van het wapengekletter en geschreeuw naar de hemel van de vijanden van Zijn volk, die ook Zijn vijanden zijn. Hij zal neerkomen uit de hemel en hen oordelen (Ps 2:1-6). Hij waakt over Jeruzalem zoals een vogel haar jongen beschermt, terwijl Hij met de snelheid van een vogel haar bevrijdt (Js 31:5). Hier verandert het beeld van een leeuw in dat van een vogel, maar de boodschap blijft gelijk.

Eerst wordt de HEERE vergeleken met een sterke leeuw, moedig, onbevreesd, machtig. Zo stelt Hij Zich op tegenover de vijanden van Zijn volk. Daarna wordt Hij vergeleken met een zorgzame vogel die zijn nest verdedigt en beschermt (vgl. Ru 2:12; Dt 32:11-12; Mt 23:37). Zo stelt Hij Zich op ten opzichte van Zijn geliefde stad.

De slotregel van Js 31:5 doet denken aan het Pascha in Egypte. Daar is het oordeel van de HEERE voorbijgegaan aan de huizen waar het bloed aan de deurposten is gestreken en bevrijdt Hij de huizen van Zijn volk uit de macht van Egypte (Ex 12:13; 23; 27).

Als Jesaja de HEERE zo aan hen heeft voorgesteld, is het hart ontvankelijk gemaakt om de oproep tot bekering te horen en daaraan gevolg te geven (Js 31:6), want de HEERE geeft alleen uitredding na hun bekering. Geven ze gehoor aan de oproep, dan zullen de afgoden door hen worden weggedaan (Js 31:7). Een waarachtige bekering bewijst zich door het verwijderen uit het leven van elk dienen en eren van iets of iemand anders dan God (1Th 1:9). De dag komt dat Israël niets meer met afgoden te doen zal hebben, maar alleen zal leven voor de ware God. Dat behoort in het leven van de christen nu al zo te zijn.

Assyrië valt door de HEERE

De vijand die Jeruzalem zo benauwt, zal vallen door het zwaard. Dat zwaard wordt niet gehanteerd door een mens. Niet de Egyptenaren zullen Assyrië verslaan. De HEERE zal Zelf het zwaard hanteren om Assyrië te verslaan (Js 31:8). Op korte termijn zal dat gebeuren bij het beleg van Jeruzalem in de tijd van Hizkia (Js 37:36). In de eindtijd zal het opnieuw en definitief gebeuren door de Heer Jezus als Hij van de hemel komt (Dn 11:45; Op 19:11; 15; 21). Wat nog over is van de kracht van de naties, voorgesteld in de “jongemannen”, zal in dienst van het volk van God worden gesteld.

“De rots” (Js 31:9) ziet op de bescherming die Assyrië heeft aangematigd te zijn voor allen die aan hem onderworpen zijn. Deze ‘rots’ zal van schrik vergaan bij het zien van de majesteit van de HEERE. Met de ‘rots’ wordt waarschijnlijk de koning van Assyrië bedoeld. Ook andere leiders van zijn volk zullen de moed verliezen om zijn legers verder aan te voeren in de strijd tegen Jeruzalem. Ze zullen ontdekken dat de HEERE van Sion een verterend vuur doet uitgaan en dat Hij van Jeruzalem een verterende oven heeft gemaakt voor wie daartegen zijn opgetrokken. Dan zal Jeruzalem een waar ‘Ariël’ zijn (Js 29:1). Ze hebben het gewaagd Gods heilige stad te willen verdelgen. Ze zullen er zelf door worden verdelgd.

Copyright information for DutKingComments